Top 10 voor beginners
1) Fotografeer kinderen en huisdieren op hun ooghoogte, niet die van jou.
Zo hoeven ze niet geforceerd omhoog te kijken en lijken ze niet zo klein.
2) Kom dichterbij je onderwerp. Zo krijg je pakkender foto’s. Er is veel minder te zien dat de aandacht afleidt. Kom gerust nog een stap dichterbij (of zoom meer in): bijvoorbeeld bij een portret kun je best een stuk haar buiten beeld laten.
3) Maak ook eens een verticale foto. Bijvoorbeeld van een toren. Dat geeft afwisseling in je verzameling foto’s.
4) Kies een rustige achtergrond. Zo komt je onderwerp beter uit, want er zijn veel minder dingen op de achtergrond die afleiden.
5) Zet je onderwerp uit het midden. Daardoor gaat je foto minder snel vervelen.
6) Maak diepte met iets op de voorgrond. Dat maakt landschappen en foto’s van dorpen en steden veel interessanter. Dat ‘iets’ kan van alles zijn: een rotsblok, felgekleurde auto, boomtakken aan de rand van het beeld, een koe of een stoeltje op het terras. Probeer maar: het werkt echt.
7) Gebruik je flitser als de zon schijnt. Dat klinkt raar, maar voorkomt schaduwen op gezichten door de felle zon. Door dit zgn. inflitsen worden je vrienden net zo goed verlicht als de rest van de foto. Bruidsfotografen doen niet anders.
8) Regisseer je groepsfoto’s. Niet zomaar iedereen op een rijtje laten staan, maar even een minuutje nemen voor een wat origineler opstelling. Maak ook een paar extra foto’s van dichtbij (alleen gezichten), van opzij of op heuphoogte (dan lijkt iedereen mooi lang).
9) Kijk waar het licht vandaan komt. Tegen de zon in fotograferen maakt het moeilijker om een geslaagde foto te maken dan met de zon in de rug of met licht van opzij. s’morgens en zeker het laatste uur voor zonsondergang kun je foto’s maken met een heel sfeervol zonlicht, wat niet zo fel is als midden op de dag.
10) Kijk goed wat er allemaal op je foto komt! Een boom of lantaarnpaal die uit iemand’s hoofd groeit valt ‘zie’ jij niet omdat je je op die persoon concentreert. Je camera registreert alles: ook dingen die je niet mooi vindt. Even langer kijken, ook langs de randen van het beeld (afgehakte handen?) en als het nodig is een stap opzij doen.
COMPOSITIE
Regel van derden
Als je het onderwerp van je foto niet zomaar in het midden zet, krijg je vaak een interessantere foto. Dat kun je doen met de ‘regel van derden’. Deze regel zegt dat een onderwerp op 1/3 hoogte van de foto vanaf de onder- of bovenkant en 1/3 breedte vanaf de linker- of rechterkant, een harmonische indruk maakt.
De vier punten waar je zo uit kunt kiezen, krijgen van nature de meeste aandacht als iemand voor het eerst naar een foto kijkt.
Negen delen
De lijnen op 1/3 en 2/3 van de hoogte en breedte, verdelen het beeld in negen delen. Deze eigenschap kun je gebruiken bij het plaatsen van onderdelenvan een landschap in het beeld. Een voorbeeld daarvan is het bewust kiezen van de plaats van de horizon in je foto.
Altijd en overal?
De regel van derden kun je niet in alle gevallen toepassen. Soms komt het onderwerp het beste tot zijn recht in het midden van de foto. Of heel soms zelfs aan de rand of in een hoek. Het is een kwestie van uitproberen en voor jezelf bepalen wanneer deze compositieregel ‘werkt’ en wanneer niet.
Plaats van de horizon
Bewuste keuze
Bij portretten is de horizon minder belangrijk, maar je moet er wel op letten dat deze niet precies op ooghoogte loopt. Ook als het lijkt alsof iemand onthoofd wordt door de horizon, is dat minder fraai. Kies bewust waar je de horizon wilt hebben en kijk goed door je zoeker hoe de horizon zich verhoudt tot het onderwerp van je foto.
Niet alleen de plek van de horizon is een bewuste keuze. Je kunt er ook voor kiezen om een foto te maken zonder een horizon. Dat kun je doen om je foto wat rustiger te maken: bijvoorbeeld alleen strandzand als achtergrond van je portret en niet ook nog een rand zee en lucht. Een landschap (maar ook een weg of een veld met bloemen) ‘houdt op’ bij de horizon. Als je de horizon (net) niet op de foto zet, lijkt het alsof het landschap oneindig ver doorloopt.
Horizontaal
Het woord zegt het al: een horizon hoort horizontaal te lopen in je foto, zeker in een landschap. Dat kun je vooraf controleren met een waterpas op je camera of door goed in de zoeker te kijken, maar correctie achteraf op je computer is ook mogelijk.
Bij andere onderwerpen kan een schuin lopende horizon een heel mooi of verrassend effect hebben: dat is jouw creatieve keuze. Een heel klein beetje schuin ziet er uit als een slordigheid en niet als een bewuste keuze. Probeer dat te vermijden of achteraf te corrigeren.
Invoerende lijn
Het is belangrijk dat de lijn die je kiest de foto ‘in’ loopt, bijvoorbeeld van linksonder naar het midden van de foto. Een lijn die van het midden naar rechtsboven gaat, geeft het gevoel ‘uit’ de foto te lopen. Iemand die daar naar kijkt raakt even in verwarring en men vindt je foto minder in evenwichtig. Als dat het gevoel is dat je met je foto wilt overbrengen: prima.
Niet altijd recht
Een invoerende lijn hoeft niet recht te zijn. Een flauwe bocht of een S-vormige curve worden ook veel toegepast. Andere vormen zoals zig-zag lopende lijnen of krullen kunnen ook heel goed werken.
Blikvanger of onderwerp
Een invoerende lijn moet voldoende opvallen: als de blik er eenmaal op valt, gaat bijna automatisch het oog van iedereen die de foto ziet langs deze lijn verder de foto bekijken. Dat maakt een foto interessanter en prettiger om naar te kijken. Een logische plek voor je hoofdonderwerp is aan het eind van een invoerende lijn, bijvoorbeeld iemand die staat aan het eind van een heg. De lijn wijst eigenlijk het hoofdonderwerp aan en maakt het belangrijk. Let er op dat de lijn minder uitgesproken is in de foto (doordat deze lichter, feller gekleurd, scherper etc. is) dan het onderwerp zelf.
Diagonaal
Dynamiek
Horizontale en verticale lijnen stralen rust en harmonie uit, maar maken een foto soms saai of formeel. Een diagonale lijn geeft dynamische uitstraling, alsof de foto in beweging is. Meer dan één diagonale lijn versterkt dit effect.
Camera schuin houden
Als je niets anders dan horizontale of verticale lijnen om je heen ziet, hoef je alleen je camera maar schuin te houden voor prima diagonalen. Dat wordt vaak toegepast om een wat saai onderwerp (bijvoorbeeld betonijzer) interessanter over te laten komen. Ook bij portretten wordt het wel toegepast, om de persoon losser en energieker over te laten komen. Let er wel op de je de camera niet zomaar een klein beetje scheef houdt: dan lijkt het net alsof je niet op een rechte horizon hebt gelet.
Vanuit de hoek
Soms wordt het effect van een diagonale lijn nog sterker als deze precies door de hoek van het beeld loopt (bij een brede lijn: het midden). Je brengt er mee over dat je de compositie van de foto zorgvuldig hebt gekozen. Lijnen door een hoek (dat kan ook een invoerende lijn zijn) kunnen voor een ‘sterke’ compositie zorgen.
Licht
Geen foto zonder licht
Kunstlicht komt van lampen of vuur. Dit is meestal veel minder fel dan natuurlijk licht, zodat je een groter diafragma, langere sluitertijd en/of hogere ISO moet gebruiken. De kleur wijkt meestal ook af van natuurlijk licht: gloeilampen en vuur (kaars, haard) zijn veel roder dan daglicht. Een voor de fotograaf belanrijke soort kunstlicht is flitslicht. Met lampen en zeker met flitsers heb je het licht voor je foto helemaal zelf in de hand.
Combineren van soorten licht
Natuurlijk licht en kunstlicht zijn op diverse manieren te combineren. De meest bekende is het zgn. inflitsen, het gebruiken van flitslicht om schaduwen die de zon op je onderwerp maakt op te heffen.
Karakter
Licht kan hard of zacht van karakter zijn. Hard licht herken je aan schaduwen met een scherpe overgang van heel licht naar heel donker. Het geeft een hoog contrast (verschil tussen het lichtste en donkerste deel) in je foto. Direct zonlicht en flitslicht zijn voorbeelden van hard licht. Zogenaamd kleine lichtbronnen als deze, geven hard licht.
Zacht licht herken je aan het ontbreken van duidelijke schaduwen. Dat komt omdat een grote lichtbron wordt gebruikt: de schaduw die veroorzaakt wordt door het licht van de ene kant wordt minder donker door licht van de andere kant. Als er al schaduwen zijn dan zijn dit heel geleidelijke overgangen van licht naar donker(der). Zacht licht geeft foto’s met een laag contrast. Voorbeelden van grote lichtbronnen zijn een paraplu of softbox die het licht van een flitser verspreidt, bewolking midden op de dag waar de zon niet doorheen schijnt of de reflectie van een witte muur die door de zon wordt beschenen. Zacht licht wordt ook wel diffuus licht genoemd, naar het effect dat hard, gericht, licht alle kanten op wordt verstrooid (diffusie) door mist of bijvoorbeeld een wit vel papier.
Richting
Lichtstralen willen altijd rechtdoor en licht heeft daardoor altijd een richting. Voor je foto is het belangrijk dat je vooraf goed kijkt waar het licht vandaan komt en hoe dat op het te fotograferen onderwerp valt: de lichtval.
- Frontaal: bijvoorbeeld de zon in je rug, waardoor het licht van voren op je onderwerp valt. Dat wordt zo prima belicht, maar het kan een ‘plat’ beeld opleveren, met weinig contrast, bijvoorbeeld een portret waarin de trekken van het gezicht moeilijk zijn te onderscheiden door het ontbreken van schaduwen. Ingebouwde flitsers geven ook frontaal (en hard) licht.
- Zijlicht: het licht valt deels van opzij/deels van voren op je onderwerp. Onderdelen die wat uitsteken werpen nu een schaduw zodat de foto dieptewerking krijgt.
- Tegenlicht: je fotografeert tegen het licht in, bijvoorbeeld een zonsondergang. Het contrast tussen de lichtbron en de rest van je beeld zal heel groot zijn, zodat meestal silhouetten zonder details overblijven. Als je dat niet wilt kan je bijvoorbeeld (in)flitsen. Wat ook kan is het tegenlicht door je onderwerp laten vallen, bijvoorbeeld zonlicht dat van achteren de blaadjes van een bloem verlicht.
- Strijklicht: het licht valt precies van opzij op je onderwerp. Hierdoor wordt elke oneffenheid zichtbaar, omdat die licht vangt en iets dieper gelegen delen niet. Met zijlicht kun je goed structuur weergeven op je foto’s, bijvoorbeeld van een muur of een badhanddoek.
- Licht van boven of beneden: dit kan heel aparte effecten geven, maar kijk goed waar de schaduwen vallen. Bij een portretfoto geeft licht van boven diepe schaduwen in de oogkassen en de schaduw van de neus valt over de mond.
Kleur
Daglicht heeft niet de hele dag dezelfde kleur, een zonsopgang is wat roder of warmer van kleur dan het licht tegen de middag. Kunstlicht heeft ook een kleur die afwijkt van daglicht: TL-licht is groener, licht van gloeilampen roder en sommige LED-lampen zijn blauwer of koeler van kleur. Je ogen corrigeren hiervoor zodat je jouw witte T-shirt onder alle soorten licht er ‘wit’ vindt uitzien.
Camera’s corrigeren het ‘gekleurde’ beeld dat op de sensor valt via de zogenaamde witbalans. Buiten kan de automatische witbalans corrigeren voor de meeste variaties in het daglicht. Binnen zul de witbalans moeten helpen door een voorkeuze in te stellen, bijvoorbeeld gloeilamplicht of TL-licht.
Voor een nauwkeurige correctie kun je een proefopname maken van een wit vel papier en deze kleur als ‘wit’ instellen op de camera of het aantal graden Kelvin van de kleurtemperatuur op je camera instellen.
Foto’s nabewerken: basisbegripen
Nabewerken gaat over het afmaken van foto’s die al zo goed mogelijk gemaakt zijn. Niet over reddingsoperaties.
Hieronder de manieren van nabewerken die je als amateurfotograaf het meest gebruikt. Van de eenvoudige correcties die je op bijna elke digitale foto toepast tot de wat meer artistieke of zo je wilt exotische bewerkingen.
Je digitale foto tot zijn recht laten komen
– bijsnijden of een uitsnede maken
– rechtzetten als je foto (onbedoeld) scheef is
– toonbereik aanpassen voor beter contrast
– gamma aanpassen voor juiste helderheid
– kleurzweem wegwerken (bijvoorbeeld onjuiste witbalans)
– plaatselijk lichter of donkerder maken
– plaatselijk kleurverzadiging aanpassen
– rode ogen wegwerken
Je digitale foto’s presenteren
– juiste afdrukformaat kiezen
hangt al van formaat sensor: bij een poster van exact 40 x 60 centimeter (2:3 beeldverhouding) moet je een uitsnede maken uit je foto als je een Vier / Derde sensor of compact-camera hebt, met een beeldverhouding van 4:3
– combineren of op maat maken voor fotoboek etc.
– dynamisch bereik en helderheid aanpassen aan medium waarop je afdrukt: canvas
– verscherpen voor contrastrijke afdrukken
– klaarmaken voor het internet
Retoucheren en corrigeren: de werkelijkheid mooier maken
Je komt met de bewerkingen hieronder op of over de grens tussen een waarheidsgetrouw beeld en een gemanipuleerde digitale foto. Voor een amateurfotograaf is dat niet belangrijk, behalve als je ooit je foto wilt laten plaatsen in een krant of tijdschrift. Fotoredacties zijn erg kritisch: nieuwsfoto’s moeten de werkelijkheid van dat moment weergeven, precies zoals die toen is gefotografeerd.
– vlekken, krassen en andere oneffenheden verwijderen
– dynamisch bereik vergroten
– knippen en plakken: dingen toevoegen of weghalen
– draaien, spiegelen en vervormen
– onscherpte toevoegen
Je fantasie de vrije loop laten: creatief bewerken van digitale foto’s
– omzetten naar zwart/wit
– selectieve kleur
– foto’s combineren
– filters toepassen
– rand toevoegen
Is het nog fotografie? De grens met graficus of schilder.
Programma’s voor nabewerken
Je camera is niet geschikt voor serieuze nabewerking, ook al vind je daar opties als zwart/wit en kleurfilters op. De electronica van je camera is veel beperkter dan je computer in combinatie met een goed fotoprogramma. Daarnaast is het beeldscherm van je camera veel te klein om het resultaat goed te kunnen beoordelen. En het grootste nadeel is dat je keuzes die je met je camera hebt gemaakt niet meer kunt terugdraaien. Je kunt tientallen verschillende zwart-wit foto’s uit 1 kleurenfoto halen, maar als een foto al zwart-wit uit je camera komt, kan dat niet meer.
– Gratis: Picasa en GIMP
– Goedkoop: Photoshop Elements, Paintshop Pro, Lightroom
– Duur: Photoshop